Page 4 - Basisnormen voor de opleiding in de Homeopathie in België
P. 4

Deze lijst wordt beschouwd als een referentielijst voor de klinische gevallen die
                   zullen aangehaald worden tot beoordeling der kennis van de basisopleiding.

                   3.4.    Het onderricht van de Materia Medica moet op een levendige en aantrekkelijke
                   manier gebracht worden en niet leuter als een droge opsomming van een reeks
                   symptomen.



                   Deel 3: klinische praktijk

                   Het praktisch opleidingsprogramma zal georganiseerd worden door de stage meester.
                   Er moet een minimum van 150 stageuren worden voorzien bestaande uit twee vormen:


                   Type A :      Met physieke aanwezigheid van de stagemeester waarbij de student
                   a.  hetzij als waarnemer fungeert
                   b.  hetzij zelf de consultatie uitvoert met supervisie van de stagemeester.
                   = 50 uren.

                   Type B :      Consultaties zonder de aanwezigheid van een stagemeester of klinische,
                   oefeningen  (papercases, videocases)
                   = 100 uren

                   De school keurt het voorgestelde stagerpogramma van de student goed.
                   Een stage programma moet meer dan één stagemeester bevatten.

                   Het doel van dit gedeelte van het programma is om er zeker van te zijn dat de student
                   in staat is volgende kennissen en vaardigheden in de praktijk toe te passen;

                   4.1.    Homeopathische case-taking met bijzondere nadruk op de ziekte geschiedenis
                   voorafgaand aan de huidige aandoening, de wijzigingen door de ziekte veroorzaakt,
                   zijn evolutie in de tijd en de huidige symptomatologie.

                   4.2.    Analyse van de totaliteit der symptomen en hun rangschikking.


                   4.3.    Keuze van de remedie en de bevestiging ervan via aanvaarde methodes zoals
                   repertorisatie en een juiste verwijzing naar de Materia Medica.


                   4.4.    Een passende keuze van het soort toedining van de remedie en de frequentie
                   ervan en kennis van de posologie.


                   4.5.    Systematische follow-up van het geval met speciaal daarop aansluitende
                   verwijzing naar de natuur van de homeopathische repons.
                   Dit omvat ook de vaardigheid om een geval op lange termijn behoorlijk te begeleiden.


                   4.6.    Kunnen bepalen wanneer het noodzakelijk is een remedie of verdunning te
                   verhalen of te wijzigen, steunend op de follow-up. Dit sluit de bekwaamheid in te
                   beslissen of een tweede voorschrift voor dezelfde remedie of verdunning wel of niet
                   nodig is.
   1   2   3   4   5   6